Eigenschappen en toepassingen van brandbare gassen
Door: A. F. Bruin*
In de autogene techniek kunnen voor sommige processen meerdere gassen worden toegepast. Door het verbranden van die gassen met Iucht of zuurstof komt warmte vrij. In de autogene techniek wordt gebruik gemaakt van die warmte. Doordat de chemische opbouw van bijvoorbeeld acetyleen anders is dan die van propaan verloopt de verbranding verschillend. Het gevoig hiervan is dat er een keuze, uit de ons ter beschikking staande gassen, zal moeten plaatsvinden. Deze zal moeten worden gebaseerd op de eisen die de verschillende autogene processen aan de vlam stellen. Aileen dan kan, zowel uit technisch als uit economisch’oogpunt, een verantwoorde gaskeuze worden gemaakt.
Primaire en secundaire verbranding
Om gassen te verbranden is zuurstof nodig. Deze zuurstof kan zuivere zuurstof worden aangevoerd, of als zuurstof uit lucht. De hoogste vlamtemperatuur wordt bereikt wanneer het gas verbrand wordt met zuivere zuurstof. In een brander worden het gas en de zuurstof gemengd. Aan de uitstroomzijde verbrandt dit mengsel. Dit noemen wij de primaire verbranding.
Deze zone is in de viampluim te zien als een scherp fel blauw gekleurd kegeltje (fig. 1). In de minder fel gekleurde vlampluim verbrandt het restant van de primaire verbranding, met de zuurstof uit de omgevingslucht.
Dit wordt de secundaire verbranding genoemd. Voor de totale verbranding gelden voor de diverse gassen de volgende formules:
Wanneer wij de totale verbranding kunnen gebruiken en de tijd waarin die warmte vrijkomt geen rol speelt, dan zijn deze verbrandingswaarden te gebruiken als vergelijkingsmaatstaf. Men kan dan bepalen wat de kosten zijn per Kcal of KJouI. Dit geldt bijvoorbeeld voor het gebruik, van gassen voor ruimtelijk& verwarming.
* Gassen op basis van methyl-acetyleen en propadieen (tetreen, mapp, apachi)
In de autogene techniek wordt voor het overgrote deel gebruik gemaakt van de warmte die vrijkomt in de primaire verbranding. De volgende criteria zijn dan ook van groot belang voor de te maken gaskeuze.
1e Hoeveel energie. komt er vrij in de primaire verbranding.
2e Hoe snel komt deze energie vrij?
3e Hoe snel kan deze energie worden overgedragen op het werkstuk.
4e Wat is het karakter van de vlam? Oxyderend, reducerend of neutraal.
Vlamtemperatuur
Deze is van belang voor de sneiheid waarmee de warmte wordt overgedragen en voor de maximaal te bereiken temperatuur van het werkstuk. Als voorbeeld van effectieve warmteoverdracht kan de elektrische boog tussen elektrode en werkstuk bij het lassen dienen. Die kan worden gezien als een smalle cilindervormige energieconcentratie. Er kan dan ook meteen gestart worden met het lassen. Wanneer wij autogeen lassen moet het materiaal ook op smelttemperatuur worden gebracht. De oorzaak dat dit meer tijd vraagt dan bij de elektrische boog ligt aan het verschil in “boog” temperatuur.
Uit dit voorbeeld blijkt dat ook een vlam met een hogere temperatuur een snellere warmteoverdracht kan realiseren.
Voor het snijden van staal bijvoorbeeld moet het materiaal tot ontstekingstemperatuur (±1.160 °C) worden verwarmd alvorens te kunnen gaan snijden. Om dit redelijkerwijs te doen, is een vlam nodig die een hoge temperatuur heeft. Doordat er in het te verwarmen materiaal een temperatuursverschil ontstaat,zal er van de ingebrachte warmte ook een gedeelte wegvloeien naar punten met een lagere temperatuur. Wij noemen dit warmtegeleiding. Om dit te compenseren is een vlam nodig van tenminste 2.500 °C. Is de vlamtemperatuur hoger dan wordt het materiaal ook sneller op temperatuur gebracht. In tabel 1 is een overzicht gegeven van de verbrandingseigenschappen, en de vlamtemperatuur van diverse gassen.
Voor de aanwarmsnelheid kan men nu het verschil vergelijken ten opzichte van die 2.500 °C.
- Acetyleen 3.170° — 2.500° = 670 °C
- Menggassen 2.940° — 2.500′ = 440 °C
- Propaan 2.850° — 2.500′ = 350 °C
- Aardgas, 2.770° — 2.500° = 270 `C
Verbrandingssnelheid
Bij het bepalen van de verbrandingssnelheid wordt uitgegaan van de hoeveelheid verbrandingsgassen die de primaire vlamkegel per tijdseenheid passeert. De verbrandingssnelheid is voor elk gas verschillend. Binnen bepaalde grenzen is zij een functie van de mengverhouding tussen gas en zuurstof (zie grafiek 2 van de vlameigenschappen)(fig. 2).
Wanneer wij gassen met lucht verbranden in plaats van met zuurstof is de verbrandingssnelheid laag. Dit wordt veroorzaakt door de stikstof in de lucht (ca 80%). De verbrandingssnelheid is dan ca. 10 maal zo laag. De vlamtemperatuur daalt eveneens. Voor acetyleen is deze tem-peratuur 2.325 °C bij een gas-lucht verhouding van 1:9. Wanneer propaan met lucht wordt verbrand daalt de temperature tot 1.925 °C. De gas-lucht verhouding is fors te noemen, nameiijk 1:22. In de grafiek (fig. 2) is te zien dat bijvoorbeeld acetyleen zijn hoogste vlamtemperatuur en verbrandingssnelheid bereikt bij een mengverhouding van 1 deel gas : 1,5 delen zuurstof. De vlamtemperatuur bedraagt: 3.170 °C bij een ververbrandingssnelheid van 1.160 cm/sec. bij propaan zien wij dat er aanmerkeiijk meer zuurstof nodig is om de maximum vlamtemperatuur van 2.850 °C te bereiken, namelijk 1 deel propaan : 4,3 delen zuurstof. Wordt het zuurstofaandeel vergroot tot de verhouding 1:5 dan daalt de vlamtemperatuur. De vlam krijgt dan een sterk oxyderend karakter. De verbrandingssnelheid loopt nog wel op al is dat maar een gering verschil, van 340 cm/sec. naar 370 cm/sec.
De laatste grafiek geeft het specifiek vlamvermogen in kJ / cm2 sec. weer.
Ook hier is duideiijk te zien dat de langzaam verbrandende gassen achterblijven qua vlamvermogen.
De grafiek die de verbrandingssnelheid van de diverse gassen weergeeft is tevens een soort handleiding voor het aansteken van bijvoorbeeld heetstokers. In de praktijk geeft dit dikwijls aanleiding tot problemen en soms ongelukken. Laten wij een voorval uit de praktijk als voorbeeld nemen. Door laswerkzaamheden is een constructie vervormd. Deze moet door middel van het maken van warmtepunten worden gericht. Omdat er, op vooruit bepaalde plaatsen, snel en zeer plaatseiijk warmte moet worden ingebracht, wordt een acetyleenheetstoker gebruikt van 3.000 liter.
De drukken worden ingeregeld op de reduceertoestellen en de zuurstofafsluiter op de brander opengedraaid. Vervolgens wordt de gasafsluiter voorzichtig een stukje opengedraaid (want… gas is gevaarlijk niet waar?) en vervolgens getracht de brander aan te steken.
De eerste paging daartoe wordt afgestraft met een enorme knal. Na enige herhalingen met het nodige vuurwerk werd de heetstoker naar het magazijn gebracht met de mededeling: „rommel, weg ermee”.
Wanneer wij naar de grafiek kijken, bij de verbrandingssnelheid, kunnen wij nagaan wat er is gebeurd. Door de zuurstofkraan vol open te draaien en de gaskraan maar voor een deel, werd een gas/zuurstofmengsel gecreëerd met de hoogste verbrandingssnelheid.
Vervolgens werd getracht dit aan te steken…
Wanneer men de grafiek „leest” en de aanwijzingen die in de grafiek als het ware worden aangegeven, opvolgt, dan behoren de problemen met het aansteken van heetstokers tot het verleden. Zorg voor voldoende uitstromend gas met een kleine hoeveelheid zuurstof.
De geringe hoeveelheid zuurstof verhoogt nauweiijks de verbrandingssnelheid van het mengsel, maar voorkomt wel het „roeten” van de vlam.
Vlamharden
Bij het vlamharden wordt het staal tot op de gewenste diepte verhit tot d6 hardingstemperatuur. Daarna wordt het oppervlak afgeschrikt met water of een andere vloeistof. Hierbij vindt een structuurverandering in het staal plaats, waardoor de gewenste hardheid wordt verkregen. De hardingstemperatuur en de afkoelsnelheid hangen at van de staallegering en de gewenste hardheid.
Van belang is, dat het materiaal snel opgewarmd wordt, zodat alleen de buitenste laag gehard wordt. Gassen met een hoog specifiek vlamvermogen zijn daarom noodzakelijk.
Solderen
Bij het solderen worden de te verbinden metalen niet gesmolten. De verbinding komt tot stand door een toevoegmateriaal met een lager smeltpunt en andere samenstelling dan de te verbinden materialen. Het toevoegmateriaal wordt door de capillaire werking in de spleet tussen de beide delen getrokken.
Bij het solderen onderscheiden wij:
- Het zacht solderen.
- Hierbij wordt als toevoegmateriaal een legering van tin en lood gebruikt met een smeltpunt van onder de 450 °C.
- Het hardsolderen.
Hierbij worden messing-, koper- of zilverlegeringen gebruikt met een smelttemperatuur boven 450 °C.
Om een goede hechting van het soldeer op het basismateriaal te krijgen en een goed doorvloeien van het soldeer te vergemakkelijken wordt een vloeimiddel toegepast. Ook bij het solderen is het no-dig met een reducerende vlam te werken. Door de lage procestemperatuur is het mogelijk om alle gassen toe te passen, zelfs in combinatie met lucht. Ook hier is het economisch om het proces snel te laten verlopen. Dit pleit voor een snelle verwarming. Het is echter ook belangrijk, vooral bij werkstukken met grotere rnateriaaldikte, om een gelijkmatige verwarming te krijgen. In deze gevallen zal het werkstuk geleidelijk op temperatuur gebracht moeten worden. Het plaatselijk snel verhitten heeft hier nadelige gevolgen (bijvoorbeeld het ontzinken van messing).
Natuurkundige eigenschappen
In verband met de veiligheid en de economie van de verschillende autogene technieken, zijn de overige natuurlijke eigenschappen van de brandbare gassen minstens zo belangrijk.
Soortelijk volume gas
Dit wordt gebruikt voor de omrekening van kg gas naar m3 of liters. Met uitzondering van aardgas worden de overige gassen berekend per kg geleverd gas.
- 1 kg acetyteen tevert 908 titer gas.
- 1 kg menggas tevert 575 titer gas.
- 1 kg propaan tevert 540 liter gas.
Dichtheid van gassen
De gewichten van de verschillende gassen zijn weergegeven in het staafdiagram (fig. 4).
De gassen die zwaarder zijn dan lucht, zullen zich bij lekkages verzamelen in lager gelegen ruimten. Dit kan ondermeer voorkomen bij het werken aan boord van schepen maar ook bijvoorbeeld in smeerputten van garagebedrijven. Acetyleen en aardgas zijn lichter dan lucht en zullen op natuurlijke wijze ontsnappen.
Conclusie
In enkele gevallen is de prijs van het gas bepalend voor de gaskeuze, zeker in die situatie waar het gas wordt gebruikt voor verwarmingsdoeleinden. Er wordt dan gebruik gemaakt van de totale verbrandingswarmte van het gas. In de autogene techniek maken wij gebruik van de warmte die vrijkomt uit de primaire verbranding en is het specifiek vlamvermogen bepalend. De gasprijs is in de autogeen techniek dan ook relatief onbelangrijk. Bij het autogeen snijden bijvoorbeeld vormen de gas- en zuurstofkosten samen 10-15% van de totale kosten per meter snedelengte. Sneller snijden door gebruik te maken van de eigenschappen van acetyleen levert dan ook direct financieel voordeel op. Wanneer de gasprijs bepalend zou zijn levert dit nauwelijks een bijdrage aan het verlagen van de kosten per meter. Dit geldt in meer of mindere mate voor alle overige autogene technieken.
Toepasbaarheid van brandbare gassen
Afhankelijk van het proces worden er eisen gesteld aan de vlam. Dit voor wat betreft de vlamtemperatuur, het specifiek vlamvermogen en de atmosfeer in de vlam. In veel gevallen is een keus uit meerdere gassen mogelijk. Als voorbeeld het solderen. Anderzijds kan het zo zijn dat er slechts een gas gebruikt kar worden. Autogeen lessen is een techniek die alleen maai met acetyleen kan. Niet alleer door de hoge vlamtemperatuur tuur van de acetyleen-zuurstofvlam maar ook door de reducerende atmosfeer van dE vlam. De gaskeuze die dar gemaakt wordt gebeurt geheel op procestechnische gronden. Fig. 3 geeft eer overzicht van de eisen die dE verschillende processen ear de vlam stellen.
Op enkele van die processer zal wat dieper worden Ingegaan en worden aangegever welke gassen, technisch gezien, toepasbaar zijn.
Het autogeen snijden
Het autogeen snijden berust op het principe van een gerichte verbranding van het materiaal, met behulp van zuivere zuurstof. Voordat de verbranding plaats kan vin-den moet, zoals al eerder aangegeven, het materiaal op ontstekingstemperatuur (±1160 °C) worden gebracht.
Door deze relatief lage ternperatuur zijn alle gassen toepasbaar, Wel heeft de gaskeuze invloed op de snelheid van werken, dus op de economie van het snijden! Een hogere warmte-inbreng geeft hogere snijsnelheden en kortere starttijden, minder kans op het afbreken van het snijproces en vooral bij laskantvoorbewerkingen ligt de snijsnelheid hoger. Bij een geconcentreerde warmte-inbreng wordt minder warmte in het materiaal gebracht waardoor de vervormingen beperkt blijven en de maatvoering nauwkeuriger is. Economisch gezien verdient acetyleen de voorkeur.
Autogeen gutsen
Nu er steeds meer overdekt wordt gewerkt is geluidbeheersing actueel geworden. Dit geldt zeker voor het gutsen. Vaak wordt daarom het werkstuk naar buiten verplaatst om, zonder overlast voor anderen, elektrisch gegutst te worden. Dit soort handelingen kosten tijd en dus geld.
Met autogeen gutsen wordt het geluid tot een aanvaardbear niveau teruggebracht. Met autogeen gutsen is men niet meer afhankelijk van zware trafo’s en aanwezigheid van perslucht.
Dat betekent dat op elke plaats gegutst kan worden. Omdat men bij het autogeen gutsen gebruik maakt van de brander die ook voor het snijbranden wordt gebruikt, is het werk niet meer alleen gebonden aan de lasser. Wachttijden worden hierdoor beperkt.
Het autogeen gutsen stelt hoge eisen aan de voorwarmvlam, die er voor moet zorgen dat het plaatoppervlak snel en zeer plaatselijk op ontstekingstemperatuur (±1.200°C) wordt gebracht.
Autogeen richten en strekken
Bij dit voor scheeps- en constructiebouw zo belangrijke proces ter eliminatie van pleat- en profielvervormingen, gaat het principieel om een plaatseliike verkorting (krimp) van het materiaal. Dit krimpen levert slechts een reele verkorting op, indien de uitzetting, als gevolg van de voorafgaande verwarming met de vlam, zo volledig mogelijk wordt omgezet in stuik van het materiaal.
Geeist wordt derhalve een snelle scherp afgebakende v.erhitting om een voldoende krachtig stuikfront te creeren. Aileen de acetyleen-zuurstofdam voldoet hieraan. Andere vlammen blijven bij het strekken duidelijk achter, ondanks sen vaak exorbitant hoog gas- en zuurstofverbruik door economisch en goed richten en strekken dus: acetyleen!